Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

Straaljager in de bank



Willy

Van Hecke

  Willy Van Hecke

Je hebt zo van die mensen die gekend zijn als een slechte frank. Willy Van Hecke is zo iemand. Jarenlang was hij het uithangbord van de Zeelse Raiffeisenkas, later Cera, maar daarnaast was hij ook Straaljager in hart en nieren. Als er iemand geleefd heeft, dan is het wel Willy.
Sinds vorig jaar bolt hij op tram acht en dus vond ik het hoog tijd voor een babbel met de man. Hij was onmiddellijk bereid om zijn verhaal uit de doeken te doen en dus trok ik op een grijze lentedag naar onze Zeelse Markt. Willy woont drie hoog in het gebouw waar tot 1995 de Cera-bank gevestigd was. Aan tafel met een mooi zicht op het achterland van den IJskelder doet hij zijn verhaal.

Willy met een tromme   Roots
Het verhaal van Willy begint op 8 mei 1935. Ja, steekt Willy van wal, ik ben geboren op de Lokerenbaan, recht tegenover de bibliotheek. Mijn vader was Jozef Van Hecke en was afkomstig van Ekelbeke in Hamme-Zogge en mijn grootvader had daar een molen. Als enige zoon lag het voor de hand dat hij het molenaarsbedrijf zou verder zetten. Alleen de bliksem heeft er anders over beslist: einde van de jaren twintig is de molen afgebrand en moest mijn vader noodgedwongen uitkijken naar een andere broodwinning, want de molen herbouwen was geen optie. Mijn moeder was Valentine De Bruyne en was geboren in Hamme-Sint-Anna. Ze kon niet echt aarden in Ekelbeke en na de brand verhuisden ze naar Zele. Mijn moeder opende een schoenenwinkel op de Lokerenbaan en mijn vader werd zaakgelastigde van den Boerenbond en ook vertegenwoordiger van de Raiffeissenkas. Dat was de boerenbank. Ik denk dat er zo’n 200 boeren klant waren. Achter de winkel had mijn vader zijn bureau en in de Spoorweglaan was het magazijn van den Boerenbond waar de boeren veevoederzaaigoed, meststoffen en zo konden kopen.
Mijn ouders leefden nog in de tijd van ‘Gaat en vermenigvuldigt u’, gaat Willy verder. We waren thuis met negen kinderen: Maurits (1921), Georges (1922), Angèle (1924), Marcel (1925), Maria (1928), Prosper (1930), Irene (1933), Willy (1935) en Gaby (1937).
  Willy bij zijn plechtige communie
Vader ebn moeder Van Hecke met de negen kinderen

Het gezin Van Hecke in 1943 bij de eerste communie van Willy.
V.l.n.r. Angèle, Prosper, Marcel, vader Jozef Van Hecke, Gaby, Maurits, Willy, moeder Valentine De Bruyne, Georges, Maria en Irene.

School    

Mijn schoolcarrière ben ik begonnen op ’t dorp en daarna ben ik naar de gemeenteschool geweest; ik herinner mij nog goed Armand Van Hille, Remi Van Kerckhove, Willy Carrein en Edward Roels die we ’De Zwette Ganze’ noemden. Ik ben nooit de eerste van de klas geweest, gaat Willy verder, maar ieder jaar stond ik toch bij de eerste zeven op het podium in de Kroon bij de plechtige prijsuitdeling aan het einde van het schooljaar. Na schooltijd was het spelen. In mijn jeugd was ’t Moer mijn paradijs. Er waren drie boerderijen van de gebroeders Hoogewijs, twee cafeetjes maar vooral de bomen van Pitje Moer waren voor ons ideaal om te ravotten. Iedere avond moesten ze me daar komen zoeken.

Na het zevende studiejaar stuurden mijn ouders me naar het Heilig Maagdcollege. De zuster van mijn moeder, Ernestine De Bruyne, was grootjuffer in het begijnhof van Dendermonde en zij bepaalde dat het college van Dendermonde voor ons de ideale school was. Alle jongens van ons gezin, met uitzondering van onze Georges die schoenmakerij gevolgd heeft in Wetteren, hebben de Latijnse gevolgd. We hadden een nonkel die pastoor was en de Latijnse was een goede voorbereiding als je priester wilde worden. Die haring heeft niet gebraden, lacht Willy, want van de vijf jongens had er niemand roeping.

 

Willy in het zesde studiejaar

Zesde studiejaar - 1944-1945 - meester Armand Van Hille
Willy vind je op de foto de tweede rechts van de meester.

Willy op zijn bureau in Brussel

Willy op zijn bureau in 'La Visserie Belge'.

 

In Dendermonde moest ik eerst het zevende studiejaar opnieuw doen en daarna volgde ik de zesde, de vijfde en de vierde Latijnse. Toen was het duidelijk dat Latijn niet echt mijn ding was en verhuisde ik naar het Provinciaal Handels- en Taalinstituut, in de volksmond de English Club genoemd. Ik kwam in de derde handel terecht, maar ik had een serieuze achterstand en dus moest ik mijn jaar dubbelen. Op mijn twintigste had ik eindelijk mijn diploma op zak.

Werk
In 1955 kon ik dus aan de slag en ik vond werk in Brussel bij ‘La Visserie Belge’, vervolgt Willy. In dat fabriek werden alle soorten vijzen geproduceerd en er werkte daar om en bij de 400 man. Mijn taak was de lonen uit te rekenen van de meisjes die de vijzen verpakten alsook het rendement van de machines. Ik zat in een bureau volledig in het glas en ik had zicht op de werkplaatsen, zegt Willy. Ik deed dat werk heel graag.

Negen jaar heb ik daar gewerkt tot onze Georges me vroeg om bij hem te komen werken in de Raiffeissenkas. In 1957 had mijn broer de bank overgenomen van mijn vader. Georges was eigenlijk schoenmaker van opleiding, maar door een aantal cursussen te volgen in Leuven, mocht hij de Zeelse Raiffeissenkas overnemen. Ik hielp onze Georges al regelmatig als ik van Brussel kwam en op een dag zei hij mij: ‘Kom in de bank werken, Willy, dan kunnen we vooruit.’ Onze Georges en ik waren twee uitersten. Georges was een bedeesde, gesloten man, ik was juist het tegenovergestelde. Ik ging uit, was bij vele verenigingen en ik kende Jan en alleman. Van het moment dat ik in de Raiffeisenkas begon te werken, zijn we serieus gegroeid. Ik maakte spaarboekjes op dat het een lieve lust was. We werden betaald per boekje dat we aanbrachten en op een bepaald moment hebben ze onze vergoeding moeten herzien omdat we te goed ons best deden.   logo van de raiffeissenkas
Willy in de bank   De Raiffeisenkas was voor mij wel een serieuze aanpassing. Vroeger nam ik iedere morgen de trein van kwart voor zeven. Pendelen dat was mijn lang leven. Iedere dag zaten we met dezelfde mensen op de trein. Ook al waren er geen reservaties, we hadden er onze vaste plaats. Dat was een toffe bende. Kaarten, moppen tappen, van alles uitsteken… leut en plezier verzekerd, zegt Willy. Op maandagmorgen liet de garde ons gewoon slapen om te bekomen van het voorbije weekend. Die trein heb ik in het begin serieus gemist.
Toch heb ik me aangepast, zegt Willy. In 1964 ben ik begonnen in de bank en een jaar later werd ik benoemd als adjunct-kantoorhouder. Iedere namiddag was ik de baan op en al dat van boerenafkomst was, was klant bij ons. Er waren weken dat ik 25 spaarboekjes opmaakte, ik was altijd onderweg. Eerlijk gezegd, ik heb mijn kinderen niet weten opgroeien want ik was nooit thuis. Met de fiets ging ik de boeren bezoeken en als het werk gedaan was, bleef ik graag wat klappen.
Iedere derde zondag van de maand moest ik na de hoogmis het melkgeld in Sint-Anna gaan uitbetalen. Twee keer heb ik Georges zijn 2PK gebruikt en toen ik terug naar huis reed, had ik een kleine botsing. Niets erg, maar ik zei tegen Georges dat hij zijn auto mocht hebben, ik heb nooit meer gereden. Ik reed sindsdien altijd met de fiets naar Sint-Anna vaak met een half miljoen frank in mijne canachère.

Omdat de bank alsmaar groeide was het echt niet meer te doen op de Lokerenbaan en de Raiffeisenkas kocht op de Markt het herenhuis van Goossens en ze bouwden er een nieuw kantoor met drie verdiepingen. Dat was in 1972, zegt Willy.

We werkten in die jaren al met zes man in de bank. Ik stond meestal aan het loket en al zeg ik het zelf, ik kende mijn Pappenheimers. Wij klapten nog tegen de mensen. Als er een vader ziek was of een koe moest kalven, of de duiven goed gevlogen hadden… Wij wisten alles. Als nen boer je vertrouwt, zegt hij alles. Dat is niet meer te vergelijken met de banken van nu. Ze kennen niemand meer, alles is gewoonweg anders, betreurt Willy.

Ik heb in de bank gewerkt tot in 1995. In dat jaar verhuisde de bank naar een nieuwbouw op de Markt dicht bij het gemeentehuis. In 1998 kwam er dan de fusie met de Kredietbank en ontstond de KBC. Dat heb ik allemaal niet meer meegemaakt.

  Dertig jaar was ik actief in de Raiffeissenkas. Einde jaren 70 werd de naam veranderd in Cera en al zeg ik het zelf, Willy Van Hecke kenden ze in Leuven, op de centrale zetel. We kregen ooit eens een inspecteur op bezoek die opmerkingen maakte op mijn frequente afwezigheid op kantoor. Volgens hem deed ik te veel huisbezoeken. Ik was serieus in mijn wiek geschoten en in een vlammeste koleire nam ik de telefoon en belde naar Leuven met de mededeling dat die man zich niet moest komen moeien met hoe wij ons werk deden. Die man heeft wat later ander werk mogen zoeken.
Ik heb mijn werk altijd met veel plezier gedaan. We hadden een toffe ploeg en we hebben veel plezier gemaakt. Wij woonden boven de bank en regelmatig trakteerde mijn vrouw iedereen met soep, cake of iets anders dat ze gebakken had. Boven de bank wonen had zo zijn voordelen, maar ook nadelen. Toen ik met pensioen was en ik naar buiten ging, werd ik met de regelmaat van de klok aangesproken vooral door oude mensen. Ha, Willy, blij dat ge er zijt. Kunde mij eens helpen? En wat doe je dan… juist ja.
De Liefde
Ik heb jarenlang verkeerd met Bertha. Haar vader had een groentewinkel aan de Vrijheidsboom. Bertha viel in de smaak bij mijn moeder, want ze was een middenstandsdochter. In die tijd onder je stand trouwen was iets dat je niet deed. Maar op een dag verscheen Nicole op ’t werk. Haar ma werkte al jaren bij ons. Nicole was eerst porteur de vises en later inpakster en zo is het begonnen.
Nicole was negen jaar jonger. Ze was van Okegem, een klein dorpje in de buurt van Ninove. We zagen elkaar iedere dag op ’t werk en ’s zondags namen we allebei de trein naar Aalst. Vier jaar lang hebben we zo verkeerd. Bij Nicole thuis waren ze blij dat haar lief op den bureau werkte, maar bij mij thuis waren ze er niet gerust in. Achter mijn rug zijn mijn ma en ons Irene naar Okegem gereden om te horen wie dat was. Toen ze vroegen naar Nicole Van Eeckhout bleek niemand haar daar te kennen. Uiteindelijk bleek dat Nicole van de Zwetten te zijn. Na dat bezoek kreeg ik de zegen van ons ma. Nicole en zij vonden elkaar in de keuken, want het waren allebei keukenprinsessen, ze konden koken als de besten.
  Huwelijksfoto van Willy en Nicole

In de tijd toen ik verkeerde, was ik iedere zondag om half elf terug op Zele en als jonge gast kruip je dan nog niet in je bed. Ik ging dan steevast nog een pintje drinken. Op zo’n zondagavond deden twee champetters, Michel Certyn en Edgard De Picker, hun ronde om overal te zien of de cafés op tijd sloten. Met een paar kameraden hadden we niet beter gevonden dan hun banden plat te zetten. Toen ze buiten kwamen, stelde ik spontaan voor om hun banden op te pompen. Doe maar, zeiden de twee agenten, en toen ik klaar was vroegen ze me om nog eens mee te gaan naar De Fontein, voor een laatste pintje. Ik was direct akkoord, maar ze moesten eerst nog eens langs het gemeentehuis. Geen probleem, zei ik en toen we daar waren, grabbelden ze me vast en draaiden ze me voor één nacht in de doos.

We zijn getrouwd in 1964. ’s Maandags trouwden we voor de wet en mijn broer Maurits en mijn beste kameraad Honoré Van Onderbergen waren mijn getuigen. We reden met de trein naar Okegem en ’s avonds moest die trouw natuurlijk gevierd worden. In De Kroon bleven we plakken tot vier uur ’s morgens en de volgende morgen had ik meer dan een kater.

 

In de kerk liep het ook twee keer mis. Ik had een wratje op mijn ringvinger en toen Nicole mijn trouwring erop schoof, spoot het bloed op mijn wit hemd. Mijn nonkel de paster deed de mis en toen ik tijdens de communie mijn tong uitstak, rook hij de drank en ik kreeg geen communie. In die tijd moest je nuchter ons Heer ontvangen. Nonkel de paster was razend en is zelfs niet naar het feest gekomen.

Ons feest was in Liedekerke en ’s avonds reden we allemaal met de bus van Raymond Spiessens naar Zele. We hadden een huisje gekocht in de Zwaanstraat naast de beenhouwerij van Jef Heirman. Na de eerste huwelijksnacht hadden we al direct een probleem: we hadden geen broodmes in huis. Ik moest er eerst één thuis gaan halen.

Acht jaar woonden we in de Zwaanstraat en toen het nieuwe bankgebouw op de Markt klaar was, konden we vrij goedkoop een appartement huren. Later hebben we dat ook kunnen kopen. Nicole en ik hebben twee kinderen: Ann (1966) en Jan (1968) en zij zorgden op hun beurt voor vier kleinkinderen: Nooike, Wannes, Emma en Dries.

Willy en Nicole met hun kinderen Jan en Ann aan zee

Jan, Willy, Nicole en Ann

 

In 2014 waren we vijftig jaar getrouwd. Onzen diplom staat daar op de kast, zegt Willy, maar we hebben dat niet kunnen vieren. Een jaar of tien geleden had mijn vrouw vier overbruggingen gekregen en jaarlijks moest ze bij de hartspecialist op controle. In juli 2014 voelde ze haar niet zo goed toen ze op controle moest en daarom werd ook haar bloed onderzocht. Drie dagen later kregen we telefoon: acute leukemie zei de dokter. Dat was echt een donderslag bij heldere hemel. Onmiddellijk werd Nicole opgenomen en kreeg ze chemo. Maar dat baatte niet en daarna volgden bloedtransfusies, maar ook dat bracht geen soelaas. Het was een hopeloze strijd, zucht Willy.

Het was kliniek in, kliniek uit, de dokters deden wat ze konden… ’t Was geen avance! Begin maart 2015 is ze opgenomen in De Haven, de palliatieve hier in Zele. Vier dagen was ze er en op 4 maart is ze overleden. Ik kan het nog altijd niet geloven, zegt Willy.

 

Willy en Nicole op haar zeventigste verjaardag

25 mei 2014 - Nicole werd 70 jaar.

Willy in voetbaltenue  

Voetbal
Van in mijn jeugd was ik gebeten door de voetbalmicrobe. Mijn vader was echter helemaal niet sportief en van hem mocht ik eigenlijk niet voetballen. Maar stiekem ging ik wel voetballen bij de juniors van de Scela. Ik zal wel zwijgen, zei mijn moeder dan. Maar eerlijk gezegd, met Pierre Verbeeck boterde dat niet en ik ben er gestopt.

Op het werk had ik een kameraad van Humbeek (deelgemeente van Grimbergen) en die vertelde dat hun voetbalploeg dreigde te degraderen en die hebben mij dan gekocht. Ik bleef er slapen bij een kameraad. Ik was er de koning te rijk. Soms kwam ik vier weken niet naar huis en soms bracht de burgemeester van het dorp me met zijn auto naar Zele. Daar heb ik ook mijn knieschijf gebroken. Een speler van Wemmel had 500 frank gekregen om mijn knie kapot te schoppen. Ik had het jaar ervoor 32 goals gemaakt en was één van de beste spelers. Drie maanden heb ik toen in de plaaster gezeten, maar ze soigneerden me serieus daar in Humbeek. Ik ging bij dezelfde kinesist als de Anderlechtspelers.

In augustus begon het nieuwe voetbalseizoen en ik vroeg 10 000 frank (250 euro) of ik wou niet spelen. Tien minuten voor de bus vertrok bracht de voorzitter me het geld. We zijn toen met vijf bros gewonnen en ik maakte vier doelpunten. Na de match nam ik met een paar kameraden een taxi en we hebben toen een stapke in de wereld gezet. Pas op maandagnamiddag arriveerden we in Humbeek en ik geloof dat ik nog een paar honderd frank over had. Maar we hadden ons serieus geamuseerd, lacht Willy.

Twee jaar heb ik bij Humbeek gespeeld en dan ben ik getransfereerd naar Grimbergen. Daar heb ik een jaar gespeeld en ik kreeg er 2000 frank (50 euro) per match. Dat was geld in die tijd. Iedere zondag kwamen ze me ophalen met de taxi, zo graag was ik daar gezien.

En toch ben ik daar gestopt om in Zele bij De Straaljagers te gaan spelen. Nicole verklaarde me zot, maar ik deed mijn gedacht.
Die sfeer bij De Straaljagers, daar kon niks tegenop.

 

De Straaljagers was een voetbalploeg die gesticht was in het café van Oswald D’hondt op de markt in Zele. Het was een ploeg van jongemannen met een vrij begoede thuis die graag voetbalden maar er eigenlijk niet zoveel van bakten en meer verloren dan ze wonnen. Luc Van Laere was al verschillende keren bij mijn moeder komen polsen of ik niet bij De Straaljagers wou komen spelen en uiteindelijk heeft Roger Baert me over de streep getrokken. En van dat moment wonnen we bijna alle matchen. Binnen de kortste keren was ik de sterspeler en de goalgetter en alle Straaljagers droegen me op handen.

De straaljagers in de jaren zestig   De Straaljagers ergens in de jaren tachtig

De Straaljagers in de jaren zestig

Rij 1: Honoré Van Onderbergen, Willy Van Hecke, Roger Baert, Theo Troch, Etienne Van Der Borght en Frans Meirsman.
Rij 2: Ives Abbeel, Jan Van Heule, Karel Van Cauteren, Lucien Van Laere, Roland D'hondt, Gilbert Van Hassel, Etienne Van Hassel en een scheidsrechter.

 

De Straaljagers ergens in de jaren tachtig

Rij 1: Walter Van Der Slycken, Pierre De Sitter, Honoré Van Onderbergen, Lucien Van Laere, Luc De Graeve, Roger Baert, Willy Van Hecke en Bart Strynckx.
Rij 2: Jaak Goossens, ?, Eddy Van Lokeren, John Coles, Gilbert Van Hassel, Luc De Donder, Jacques Fierens, Freddy Troch en Henri Van de Wiele.

We speelden meestal tegen veteranenploegen overal in het land. Eerst hadden we een terrein in Lokeren en later verhuisden we naar het sportterrein van de rijksmiddelbare school in de Aloïs De Beulelaan waar we ook kleedkamers, douches en een kantine hadden. We speelden 32 matchen per jaar. De Straaljagers, dat was voetballen, maar den après-ski was even belangrijk. Dat was een vriendengroep die echt aaneen hing en na iedere wedstrijd graag de bloemetjes buitenzette. Dat was iedere keer leute en plezier, dat kan ik je verzekeren, zegt Willy.
Ieder jaar op Koninginnedag gingen we voetballen in Nederland en de laatste match van het seizoen speelden we jarenlang in Duitsland. Eerst in Soest, dan meer dan 20 jaar in Bödefeld en de laatste jaren in Willingen. Dat was iedere keer een driedaagse én, niet onbelangrijk, voegt Willy er aan toe, zonder de vrouwen. Dat waren keer op keer memorabele uitstappen! Tot mijn 56 jaar heb ik gevoetbald en dan heb ik mijn voetbalschoenen aan de wilgen gehangen. Nee, De Straaljagers, dat was één kliek, dat was een groep kameraden die samen een onvergetelijke tijd beleefden. De Straaljagers, dat was mijn lang leven. 25 Jaar was ik secretaris van de club en in 2011 zijn we in Gent ontvangen door, toen nog, prins Filip en prinses Mathilde en sinds dat moment spreken we over de Koninklijke Straaljagers, lacht Willy.
 

Willy met zijn goede vriend Roger Baert in Duitsland met een grote pot bier.

Wily met zijn goede vriend Roger Baert

Tram 8

 

 

Vorig jaar is Willy op tram acht gestapt. Het afscheid van zijn vrouw was en is voor hem een zware dobber. Ja, gaat Willy verder, en in het najaar heb ik een lichte beroerte gekregen. Mijn linkerkant was volledig verlamd, maar gelukkig waren ze er snel bij. Ik heb al bij al formidabel veel chance gehad, zei mijn dokter. Ik ben er dus nog goed vanaf gekomen. Twee keer per week volg ik nog revalidatie en vier dagen per week komt er een meisje om voor mij te koken.   Dat breekt mijn dag dan want soms zijn het wel trieste dagen. Alleen zitten is niet alles. ’s Zondags ga ik ofwel bij ons Ann of onze Jan eten en dat apprecieer ik heel erg. Af en toe ga ik ook nog eens kaarten. Manillen, het kaartspel van De Straaljagers. En voor de rest is er mijn tv. Ik ben gek van de sportzender. Ik kijk veel naar snooker en natuurlijk mis ik geen enkele voetbalmatch.

En hoe kijk je terug op dat alles, vraag ik tot slot.
O, ik heb een gouden leven gehad, antwoordt Willy.
Jong mogen zijn in die naoorlogse jaren was eigenlijk fantastisch.
Niets dan leute en plezier gehad,
van mijn leven geen honger of dorst gehad
en meegepakt wat ik kon meepakken. Ik ben content, besluit hij.

Bedankt voor je verhaal,Willy!

Mark De Block
30-08-2016


© Mark De Block

Thuiskomen